Hoofdstuk 50
e weduwe en haar twee dochters staken de plaga de la Llana over naar de herberg Estanyer, een stenen gebouw waar op de begane grond de haard en de eetzaal voor de gasten lagen en op de eerste verdieping de kamers. De herbergier ontving hen samen met zijn knecht. Aledis gaf de jongen een knipoog toen ze zag hoe te gapen. 'Wat sta je te kijken?' riep de herbergier en hij gaf hem een klap voor zijn hoofd. De jongen rende naar achteren. Teresa en Eulália hadden Aledis zien knipogen en glimlachten beiden tegelijk.
'Die klap moet ik jullie geven,' fluisterde Aledis, toen de herbergier zich even omdraaide. 'Willen jullie fatsoenlijk lopen en ophouden met krabben? De eerste die zich weer krabt...'
'Met die stukken espartogras kun je niet lopen...' 'Stil,' zei Aledis toen de herbergier weer naar hen keek. Hij had een kamer waar ze met z'n drieën zouden kunnen slapen,
hoewel er maar twee matrassen lagen. 'Maakt u zich geen zorgen, beste man,' zei Aledis. Mijn dochters zijn gewend het bed te delen.' 'Zagen jullie hoe de baas ons aankeek toen je zei dat we altijd samen slapen?' vroeg Teresa toen ze op de kamer waren,
Twee stromatrassen en een kleine kist met daarop een olielamp, dat was al het meubilair. 'Hij zag zichzelf al tussen ons in,' zei Eulalia lachend. 'En dat terwijl jullie je charmes nog niet eens hebben laten zien. Ik heb het toch gezegd?'zei Aledis. 'Zo zouden we te werk kunnen gaan. Gezien het resultaat...'
'Dat werkt maar één keer,' zei Aledis, 'een paar keer op z'n hoogst. Ze zien graag onschuld, maagdelijkheid. Op het moment dat ze die... We zouden van de ene plaats naar de andere moeten trekken om de mensen te bedriegen en we zouden geen geld kunnen innen.'
'Ik zou voor geen goudop pad deze schoenen en met deze...' Teresa begon zich te krabben, van haar dijen tot haar borsten.
'Niet krabben!'
'Niemand kan ons nu zien verdedigde het meisje zich.
'Maar hoe meer je je krabt, des te meer het jeukt.'
'En hoe zit het met die knipoog naar de knecht?' vroeg Eulália.
Aledis keek hen aan.
'Dat is jullie zaak niet.'
'Moet hij betalen?' vroeg Teresa.
Aledis herinnerde zich hoe de jongen had gekeken toen hij niet eens de tijd had gehad om zijn broek uit te doen, en vervolgens de onhandige onstuimigheid waarmee hij haar had bestegen. Ze zagen graag onschuld, maagdelijkheid
'Iets heb ik er wel voor gekregen,' antwoordde ze lachend.
Ze wachtten op de kamer tot het tijd was om te eten. Toen gingen ze naar beneden en namen plaats rond een ruwhouten tafel. Al snel verschenen Jaume de Bellera en Genís Puig. Vanaf het moment dat ze aan hun tafel zaten, aan de andere kant van het vertrek, hielden ze hun ogen voortdurend op de meisjes gericht. Verder was er niemand in de eetzaal. Aledis vroeg de aandacht van de meisjes en deze sloegen een kruis; vervolgens deden ze zich tegoed aan de kommen soep die de herbergergier opdiende.
'Wijn? Alleen voor mij,' zei Aledis. 'Mijn dochters drinken niet.'
'De ene kan na de andere... Sinds vaders dood...' verontschuldig de Teresa zich tegenover de herbergier.
'Om van haar verdriet te bekomen,' zei Eulalia.
'Luister, meisjes,' fluisterde Aledis, 'ik heb nu drie kannen wijn op... en die hebben inderdaad hun invloed gehad. Zo meteen laat ik mijn hoofd op tafel vallen en begin ik te snurken. Jullie weten wat je dan te doen staat. We moeten uitvinden waarom Francesca is opgepakt en wat ze met haar van plan zijn.'
Toen ze met haar hoofd tussen haar handen op de tafel was gezakt, spitste Aledis haar oren. 'Komen jullie eens hier,' klonk het in de eetzaal. Stilte. 'Ze is toch dronken...' zeiden ze na een tijdje. 'We doen jullie niets,' zei de een. Dat zou toch niet kunnen in een herberg in Barcelona? Daar heb je de herbergier.'
Aledis dacht aan de herbergier: als ze die zijn gang lieten gaan...
'Wees maar niet bang... Wij zijn ridders...'
Uiteindelijk gaven de meisjes zich gewonnen en Aledis hoorde hoe ze opstonden van tafel 'We horen je niet snurken,' fluisterde Teresa haar toe. Aledis glimlachte even. 'Hij heeft een kasteel!' Aledis zag voor zich hoe Teresa de heer van Bellera aankeek, haar
imposante groene ogen wijd opengesperd, zodat hij zich in hun schoonheid kon verlustigen. 'Heb je dat gehoord, Eulalia? Hij heeft een kasteel. Een heuse edelman. We hebben nog nooit met een edelman gesproken...' 'Vertelt u ons over uw veldslagen,' hoorde ze Eulalia zeggen. 'Kent u koning Pere? Hebt u wel eens met hem gesproken?'
'Wie kent u nog meer?' vroeg Teresa.
De twee meisjes praatten op de heer van Bellera in. Aledis zou graag haar ogen openen, een beetje maar, net genoeg om te zien... Maar dat mocht ze niet doen. Haar meisjes zouden het er uitstekend van afbrengen.
Het kasteel, de koning, de Cortes... Hebt u deelgenomen aan de Cortes? De oorlog... kreetjes van ontzetting toen Gems Puig, die niet over kasteel, koning en Cortes beschikte, de hoofdrol opeiste door zijn gevechten flink te overdrijven... En wijn, veel wijn.
'Wat doet een edelman als u in de stad, in deze herberg? Verwacht u soms een belangrijk iemand?' hoorde Aledis Teresa vragen.
'We hebben een heks gebracht,' zei Genfs Puig.
De meisjes waren alleen de heer van Bellera aan het ondervragen. Teresa zag hoe de edelman zijn metgezel afkeurend aankeek. Het moment was daar.
'Een heks!' riep Teresa uit, terwijl ze zich op Jaume de Bellera stortte en zijn beide handen vastgreep. 'In Tarragona hebben we er een zien verbranden. Schreeuwend stierf ze, terwijl het vuur langs haar benen omhoogkwam en haar borst verbrandde en...'
Teresa keek naar het plafond alsof ze de weg van de vlammen volgde; meteen daarna sloeg ze haar handen voor de borst, maar na een paar tellen keerde ze terug naar de werkelijkheid en keek ontsteld naar de edelman. De begeerte stond al op zijn gezicht te lezen.
Jaume de Bellera stond op, zonder de handen van het meisje los te laten. 'Kom mee.' Het was meer een bevel dan een vraag en Teresa liet zich meetronen.
Genís Puig zag hen vertrekken.
'En wij?' zei hij tegen Eulalia, terwijl hij schielijk een hand op de kuit van het meisje legde. Eulalia liet hem begaan. 'Eerst wil ik alles weten over die heks. Dat vind ik zo opwindend...' Terwijl de ridder zijn verhaal begon, liet hij zijn hand naar het
kruis van het meisje glijden. Net toen Aledis op het punt stond op te kijken en de hele opzet in het honderd te laten lopen, hoorde ze de naam Arnau noemen. 'De heks is zijn moeder,' hoorde ze Genís Puig zeggen. Wraak, wraak, wraak....
'Gaan we nu?' vroeg Genfs Puig, toen hij zijn verhaal beëindigd had.
Aledis hoorde dat Eulalia zweeg.
'Ik weet niet...' antwoordde het meisje.
Genfs Puig kwam driftig overeind en gaf Eulalia een draai om haar oren. 'Hou op met je aanstellerij en kom mee!' 'We gaan,' gaf ze toe.
Toen Aledis zich alleen wist in het vertrek, richtte ze zich met moeite op. Ze wreef met haar handen in haar nek. Ze zouden Arnau en Francesca met elkaar confronteren, de duivel en de heks, zoals Gems Puig hen had genoemd.
'Ik beroof mezelf nog eerder van het leven dan dat Arnau hoort dat ik zijn moeder ben,' had Francesca gezegd tijdens de paar gesprekken die ze na Arnau's toespraak op de vlakte van Montbui hadden gevoerd. 'Hij is een respectabel man,' had ze er, voor Aledis kon antwoorden, aan toegevoegd, 'en ik ben maar een gewone hoer. Bovendien... veel dingen zou ik hem nooit kunnen uitleggen: waarom ik niet achter hem en zijn vader ben aangegaan, waarom ik hem voor dood heb achtergelaten...'
Aledis sloeg haar ogen neer.
'Ik weet niet wat zijn vader over mij heeft verteld,' ging Francesca verder, 'maar hoe het ook zij, er valt niets meer aan te doen. De tijd heelt alle wonden, zelfs als het om moederliefde gaat. Ik herinner me hem graag zoals hij op dat podium de edelen trotseerde; ik wil niet dat hij vanwege mij van dat podium af moet. Het is beter de dingen zo te laten, Aledis, en jij bent de enige op de hele wereld die het weet; ik vertrouw erop dat je zelfs als ik doodga mijn geheim bewaart. Beloof het me, Aledis.'
Maar wat had die belofte nu nog voor nut?
Toen Esteve weer de toren opkwam, had hij de zeis niet meer bij zich. 'Mevrouw zegt dat je dit om je ogen moet doen,' zei hij tegen Joan, terwijl hij hem een doek toewierp.
'Wat denk je wel!' riep Joan uit, terwijl hij de lap wegschopte.
De wachttoren was maar klein, niet meer dan drie stappen in elke richting, en met één stap stond Esteve voor hem en gaf hem twee klappen in zijn gezicht, een op elke wang.
'Mevrouw heeft gezegd dat je je ogen moet bedekken.'
'Ik ben inquisiteur!'
Nu werd hij door de klap van Esteve tegen de wand van de toren geslingerd. Hij bleef aan Esteves voeten liggen. 'Doe hem om.' Esteve tilde Joan op terwijl hij hem met één hand
vastgreep. 'Doe hem om,' herhaalde hij, toen hij weer overeind stond. 'Denk je dat je een inquisiteur kunt laten buigen door geweld te gebruiken? Denk maar niet...'
Esteve liet hem niet uitspreken. Eerst sloeg hij hem in zijn gezicht, met gebalde vuist. Joan werd weer tegen de grond gekwakt en de knecht begon hem te schoppen, in zijn lies, in zijn maagstreek, op zijn borst, in zijn gezicht...
Joan kroop in elkaar van pijn. Met één hand zette Esteve hem weer overeind.
'Mevrouw zegt dat je de lap moet omdoen.'
Hij bloedde uit zijn mond. Zijn knieën knikten. Toen de knecht hem losliet, probeerde Joan op de been te blijven, maar met veel pijn zakte hij door zijn knie, en terwijl hij zich aan hem probeerde vast te grijpen, viel hij over Esteve heen. De knecht drukte hem tegen de grond.
'Doe om.'
De lap lag naast hem. Joan merkte dat hij in zijn broek had geplast en voelde zijn habijt aan zijn dijen plakken. Hij pakte de lap en knoopte hem om zijn ogen. Joan hoorde hoe de knecht de deur sloot en de trap afging. Stil
te. Een eeuwigheid. Vervolgens kwamen er verschillende mensen naar boven. Joan stond op en liep tastend langs de muur. De deur ging open. Er werden meubels binnengebracht, stoelen misschien?
'Ik weet dat je gezondigd hebt.' Mar zat op een krukje en haar stem daverde door de toren. Naast haar zat het kind naar de monnik te kijken.
Joan bleef zwijgen. 'De Inquisitie bedekt nooit de ogen van haar... gevangenen,' zei hij ten slotte. Misschien kon hij de confrontatie aangaan...
'Inderdaad,' hoorde hij Mar antwoorden. 'Het gaat jullie alleen maar om zijn ziel, zijn mannelijkheid, zijn fatsoen en zijn eer. Ik weet dat je gezondigd hebt,' zei ze nogmaals.
'Die drogreden accepteer ik niet.'
Mar gaf Esteve een teken. De knecht liep naar Joan toe en stompte hem in zijn maag. Happend naar adem sloeg de monnik voorover. Toen hij zich weer had weten op te richten, werd het weer stil. Door zijn eigen gehijg kon hij de ademhaling van de aanwezigen niet horen. Zijn benen en borst deden pijn, zijn gezicht gloeide. Niemand zei een woord. Een stoot tegen zijn dij deed hem weer op de grond belanden.
De pijn nam af en Joan bleef in foetushouding liggen.
Weer werd het stil.
Door een schop in zijn lendenen kromde hij zich naar de andere kant. 'Wat wil je?' riep Joan, tussen de pijnscheuten door. Er kwam geen antwoord en uiteindelijk verdween de pijn. De knecht zette hem weer rechtop voor Mar neer.
Joan moest moeite doen om op de been te blijven.
'Watwi...?'
'Ik weet dat je gezondigd hebt.'
Hoever zou ze gaan? Zou ze hem doodslaan? Zou ze in staat zijn hem te doden? Hij had gezondigd, maar welk recht had Mar om over hem te oordelen? Hij rilde over zijn hele lichaam en viel bijna weer op de grond.
'Je hebt me al veroordeeld,' bracht Joan uit. 'Waarom wil je me dan nog berechten?'
Stilte. Duisternis.
'Vertel op, vrouw. Waarom wil je me berechten?'
'Je hebt gelijk,' hoorde Joan ten slotte. 'Ik heb je al veroordeeld, maar bedenk wel dat jij schuld hebt bekend. Precies daar waar jij nu staat, heeft hij me van mijn maagdelijkheid beroofd; daar heeft hij me keer op keer verkracht. Hang hem op en ontdoe je van zijn lijk,' voegde Mar er tegen Esteve aan toe.
Mars voetstappen verwijderden zich naar beneden. Joan voelde hoe Esteve zijn handen op zijn rug bond. Hij kon zich niet bewegen, geen spier in zijn lichaam reageerde. De knecht zette hem rechtop op het krukje waarop Mar had gezeten. Vervolgens klonk het lawaai van een strop die tegen de houten balken in de toren werd gegooid. Esteve miste en de strop viel met veel kabaal naar beneden. Joan plaste weer in zijn broek en ontlastte zich. De strop hing om zijn nek.
'Ik heb gezondigd!' riep Joan met de weinige kracht die hem nog restte.
Onder aan de trap hoorde Mar zijn kreet.
Eindelijk.
Mar kwam de toren op, gevolgd door de jongen.
'Nu luister ik,' zei ze tegen Joan.
De volgende ochtend vroeg maakte Mar zich klaar om naar Barcelona te vertrekken. In haar beste kleren raden die ze bezat en met schoon, loshangend haar, liet ze zich door Esteve op een muilezel helpen en spoorde het dier aan.
'Pas goed op het huis,' zei ze tegen de knecht, waarna de muilezel begon te lopen. 'En ga jij je vader helpen.'
Esteve duwde Joan achter de muilezel aan.
'Doe je plicht, monnik,' zei hij.
Met gebogen hoofd begon Joan achter Mar aan te sjokken. Wat zou er nu gebeuren? Toen ze die nacht de lap van zijn ogen hadden gehaald, had Joan voor Mar gestaan. Ze werd verlicht door het trillende licht van de toortsen achter haar aan de ronde torenmuur.
Toen had ze hem in het gezicht gespuwd.
'Je verdient geen genade... maar misschien heeft Arnau je nodig,' had ze daarop gezegd, 'alleen daarom breng ik je niet eigenhandig ter plaatse om.'
Zacht klonken de kleine, spitse hoeven van de muilezel op de grond. Joan volgde het ritme, zijn blik gericht op zijn eigen voeten. Hij had alles opgebiecht: van zijn gesprekken met Elionor tot de haat waarmee hij te werk was gegaan bij de Inquisitie. Toen had Mar de doek afgedaan en hem bespuwd.
De muilezel liep gedwee verder in de richting van Barcelona. Joan rook de zee, die hem aan zijn linkerhand op zijn tocht was komen vergezellen.